Met 4 en 5 mei om de hoek, lijkt het nog relevanter om het verslag van de taferelen avond van 25 januari 2021 te delen. Deze dagen staan we weer even extra stil bij de verschrikkelijke gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zo lastig om in woorden te vatten. Maar hoe zit dat met beelden? Tijdens deze taferelen avond ging Marianne Ingleby, naar aanleiding van haar werk ‘Operation Detachment’, in gesprek met Micha Bruinvels, interim-directeur van de Zilveren Camera en voorheen werkzaam bij World Press Photo. Het gesprek leverde interessante inzichten op over het belang van oorlogsbeelden.
Foto’s die er niet zijn
Welke beelden mogen gemaakt worden? Welke beelden mag je tonen? Welke beelden wil je zien, móet je zien? En wat telt zwaarder: bewijslast of privacy?
Het zijn niet de minste vragen die boven tafel hangen tijdens de ontmoeting tussen journalist/fotograaf Marianne Ingleby en fotografie-specialist Micha Bruinvels. Ze worden opgeroepen door het onderzoek dat Ingleby de afgelopen jaren deed en blijken voor allebei essentieel. Beide houden ze zich intensief, op professioneel en persoonlijk vlak, bezig met de Tweede Wereldoorlog. De oorlog die nu driekwart eeuw achter ons ligt en waarover, nu de ooggetuigen in hoog tempo uitsterven, niet meer uit de eerste hand verteld kan worden.
Beelden – ja, die zijn er. Meer dan we weten. Marianne Ingleby kreeg in 2012 van haar moeder ‘een baksteen in de schoot geworpen’ zegt ze zelf. Een Kodak archiefdoos met honderden foto’s uit Iwo Jima, genomen door haar Amerikaanse grootvader Bruce Elkus, destijds een soldaat. Zijn regiment reisde naar Iwo Jima na de bloedige verovering van het eiland op de Japanners (7.000 doden aan Amerikaanse zijde, bijna 22.000 Japanners). Als fotograaf had hij de opdracht boten, wegen en neergeschoten vliegtuigen te fotograferen, ter documentatie. Maar in de doos zaten ook foto’s van gruwelijke taferelen, lijken, oorlogstrofeeën – duizenden dode soldaten moesten worden geruimd door zijn regiment. En als schril contrast waren er vrolijke foto’s van soldaten die de overwinning vieren met bier, die sigaretten delen met krijgsgevangenen of die zich vermaken in Japanse bordelen.
‘In het begin had ik geen idee waar ik naar keek. Ik voelde geen verbinding’ zegt Ingleby. Het leren kennen van de foto’s (de leftovers noemt zij ze, foto’s die geweigerd waren of die haar opa bewust had achtergehouden) was een emotioneel proces. ‘Dit was geen anonieme maker maar mijn eigen opa. Hij had deze heftigheid gezien. Hij was een lieve, maar ook pessimistische man, die vaak vond dat jonge mensen zich aanstelden. Hij leefde niet meer toen ik de foto’s kreeg, maar ik kon hem pas begrijpen na het zien hiervan.’
Haar grootvader ging eigenlijk zijn boekje te buiten door deze foto’s te nemen en te bewaren. Maar nu hebben ze grote historische waarde, weet ze inmiddels. Haar presentatie ‘Operation Detachment’ (met dezelfde naam als de militaire operatie), een combinatie van een (facsimile-) archief, geluidsfragmenten en de video ‘Dear Bruce’ is één van de manieren waarop ze haar archief benadert. Eerder maakte ze een radiodocumentaire, waarvoor ze oorlogsveteranen sprak die de slag meemaakten. De morele dilemma’s bracht ze onder woorden in de video ‘Dear Bruce’, waarin foto’s worden afgewisseld met postume vragen aan haar grootvader. Haar handen verschijnen in beelden, schrijven vragen op titelkaarten. ‘Welk beeld van een oorlog willen we ons herinneren?’ En: ‘Wat is mijn verantwoordelijkheid, nu ik deze doos heb geopend?’
Momenteel houden vooral de expliciete foto’s van het bordeel haar bezig. Niet omdat haar familie er achteraf moeite mee had – dat viel wel mee – maar vooral vanwege de vrouwen en mannen die er naakt en herkenbaar op staan. Mag dit eigenlijk wel gezien worden?
Micha Bruinvels was als 19-jarige militair tijdens de Eerste Golfoorlog als hospik betrokken bij de Nederlandse missie in Irak. Daar deed hij, naast nog veel meer, zijn waardering voor fotojournalistiek op. Maar vanmiddag vertelt hij eveneens over een persoonlijke queeste. De afgelopen jaren ging hij op een zoektocht die ook vanuit een foto begon – nadrukkelijk één foto, de trouwfoto van zijn grootouders uit 1939. Een mooi en statig stel. De foto is het enige dat hij van hen heeft.
Drie jaar later hadden ze twee zoontjes gekregen, waren ze – behalve het jongste kind – opgepakt en weggevoerd, via Westerbork naar vernietigingskamp Sobibor. Bruinvels oma Froukje en haar oudste zoontje werden bij aankomst vergast, Bruinvels Joodse grootvader Mozes overleefde nog een half jaar in SS-werkkamp Dorohucza, een kamp waar de gevangenen zich letterlijk dood moesten werken. Bruinvels vader, de baby die werd opgevoed in kinderhuizen en bij pleegfamilie, praatte er later niet over. Hij stapte jong uit het leven, nog voor Micha Bruinvels volwassen was.
Hij, de kleinzoon, kon zich er niet níet voor interesseren. ‘Ik voel me niet Joods, ben het ook niet officieel. Maar de holocaust doorkruist mijn familiegeschiedenis en het heeft z’n weerslag in mijn leven.’
Aanvankelijk zocht hij naar feiten in documenten, maar dat was niet genoeg – net zoals zes miljoen vermoorde Joden een abstractie blijven. In het voormalige vernietigingskamp Sobibor, het kamp dat al in 1943 (na de beroemde opstand) met de grond gelijk gemaakt werd, trof hij in 2011 niets aan wat hem kon helpen zich voor te stellen ‘…wat het ís. Hoe het wás.’
In 2018 deed hij een nieuwe poging. Hij maakte, in gezelschap van fotograaf Roger Cremers, precies dezelfde reis als zijn oma en zijn oom – van anderhalf jaar oud – in 1943. Op dezelfde data, van Amsterdam via Westerbork naar Sobibor; 29 mei-1 juni-4 juni.
En, wil Marianne Ingleby weten, als je al weet dat je niets gaat zien. Wat erváár je dan? Bruinvels, aarzelend: ‘Het was eind mei toen ik in Westerbork was. Heel warm en heel fijn. Middenin de natuur, vogels kwetterden, de lupinen bloeiden…’
Ingleby: ‘…idyllisch’.
Bruinvels: ’Ja’. Hij beweegt zijn handen op en neer. ‘Maar het ging steeds zó. Ik zag ook de barakken waar mijn opa en oma hadden gezeten. Het was fijn op dat moment daar te zijn, maar voor hen was het destijds het begin van het einde.’ Op 1 juni reisde hij verder, net als zijn jonge grootmoeder en haar zoontje die op 4 juni meteen bij aankomst werden vergast. Bruinvels laat de weg zien waar zijn oma doorheen is gejaagd richting de gaskamer, de – ja, zo heet het – ‘Himmelfahrtstrasse’. Onder een gedenksteen die hij er bij zijn eerste bezoek neerlegde, legde hij nu een afdruk van de echo van zijn nog ongeboren kind. ‘Ja, ook als teken: we zijn er nog’.
Even is het stil. Zowel hij als Marianne Ingleby moeten slikken.
Micha Bruinvels houdt het boek ‘Beelden uit Sobibor’ omhoog, een publicatie die vorig jaar een aardverschuiving veroorzaakte in de beeldvorming rond dit vernietigingskamp. In 2020 kwamen er, uit de nalatenschap van een kampcommandant, 361 foto’s bij de schaarse handvol foto’s die er van Sobibor bestonden – een onvoorstelbare vondst, van een plek waarvan de bedoeling was dat er géén beeld van zou bestaan. Plotseling kreeg het als een Zwitsers dorp opgezette kamp een smoel, de zich zorgeloos ontspannende officieren een gezicht. Zo’n boek, denkt Bruinvels, beantwoordt alle vragen die je in dezen kunt hebben.
‘Het is zó belangrijk dat de foto’s er zijn’, zegt hij. ‘Het gaat voorbij aan moraliteit, ethiek is hier belangrijker dan privacy; personen kunnen op basis van beeld ter verantwoording worden geroepen. Het is verslaglegging van iets dat we ons niet kunnen voorstellen. Als we dat niet hebben, zijn we aan de fantasie overgeleverd.’
Het zijn juist beelden die ons ervan kunnen doordringen hoe kostbaar vrede is, hoe vrijheden verdedigd moeten worden, vindt hij. Het gaat er niet om wat we wíllen zien. ‘Als je mij vraagt of ik wilde dat er een foto bestond van mijn naakte grootmoeder die door die straat naar de gaskamer gejaagd werd, dan zeg ik: ja.’
Van de slag om Iwo Jima is één foto in het collectieve geheugen gebrand: ‘Raising the flag on Iwo Jima’ van Joe Rosenthal. Eén van de meest gereproduceerde foto’s van de Tweede Wereldoorlog, waarvan de heroïek nu gedateerd aandoet. De collectie foto’s van Marianne Ingleby’s grootvader biedt een gelaagder verhaal. Ze is voor haar gevoel nog maar net begonnen met het archief te exploreren, zegt ze. Het is zo rijk, er zitten zo veel facetten aan en het is ingewikkelde materie. Het belang van de beelden zit in hun bestaan, want ‘the absence of images creates forgetting’. Maar wat moet ze met de ongemakkelijke beelden, met de privacy van degenen die erop staan? Ze verwerkt de vragen die ze heeft weer in de kunst die ze maakt en legt de vragen graag bij de kijker. ‘Voor mij is het stellen van die vragen belangrijk’ zegt ze. ‘Ik probeer niet te oordelen over mensen in oorlog. We hebben niet in hun schoenen gestaan.’
Sacha Bronwasser, maart 2021